Ontmanteling kerncentrale: thermisch snijden van metalen heeft grootste milieu-impact

Het thermisch snijden van metalen en het transport van radioactief afval zijn de grootste milieuvervuilers bij de ontmanteling van een kerncentrale. Dit blijkt uit een studie van het Institut pluridisciplinaire Hubert-Curien (INRS) en het ICube-laboratorium, beide verbonden aan het CNRS en de universiteit van Straatsburg (Bas-Rhin). De onderzoekers onderzochten de levenscyclus van de ontmanteling, met de centrale van Fessenheim (Haut-Rhin), die in 2020 werd gesloten, als voorbeeld.

Hoewel de resultaten waardevol zijn voor het beoordelen van de impact van de ontmanteling van de centrale in de Elzas, moeten ze voorzichtig worden toegepast, vooral bij buitenlandse locaties. De onderzoekers benadrukken dat het bovendien niet verstandig is om de impact van ontmanteling te baseren op de geïnstalleerde capaciteit van centrales.

De studie, gepubliceerd in het International Journal of Life Cycle Assessment (1), richt zich op vier belangrijke stappen in het ontmantelingsproces: het verwijderen van elektromechanische apparatuur, het reinigen van structuren, het slopen van gebouwen en het vervoer van radioactief afval. Ze beoordelen de impact op energieverbruik, koolstofvoetafdruk en het gevaar voor water- en bodemecosystemen (ecotoxiciteit).

De onderzoekers leggen uit dat het metaalsnijproces de grootste impact heeft, met resultaten die variëren van 62,6% tot 99,5%, afhankelijk van de gevaarsclassificatie. Metaal snijden is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor 90% van de impact in termen van aquatische en terrestrische ecotoxiciteit.

Een gevoeligheidsanalyse vergeleek thermisch en mechanisch snijden en liet zien dat het beperken van thermisch snijden de impact van de hele ontmanteling aanzienlijk kan verminderen. De productie van acetyleen, het gas dat bij thermisch snijden wordt gebruikt, wordt bekritiseerd vanwege het hoge energieverbruik en de CO2-uitstoot.

Een andere belangrijke bevinding is dat hoewel radioactief afval slechts 5% van het totale afval vertegenwoordigt, het vervoer ervan 1,8 tot 6,6 keer meer impact heeft dan dat van conventioneel afval. Dit komt door de speciale verpakking waarin het kernafval moet worden getransporteerd en de langere afstanden dat het moet afleggen naar opslag- of bergingslocaties. De studie stelt voor dat het Franse beleid voor zeer laagradioactief afval verder moet worden ontwikkeld en dat gedecentraliseerde opslaglocaties een veelbelovende onderzoeksrichting zijn.

  1. Link naar studie : Life cycle assessment of an upcoming nuclear power plant decommissioning: the Fessenheim case study from public data

Bron: Actu-Environnement